5 Boekbespreking: netwerken in de publieke sector
Onlangs was ik in de gelegenheid een serie colleges te geven over management in de publieke sector. Interessant om te doen vanuit mijn veranderkundige perspectief. Overheden werken bijvoorbeeld steeds meer in netwerken met alle complexiteit die daar bij hoort, Ik beschrijf hieronder een aantal publicaties die wellicht goede handvatten bieden.
Een mooi boek op dit gebied vind ik Management in Netwerken van Hans de Bruijn & Ernst ten Heuvelhof (2017). Zij zoomen vooral in op de rol van een open agenda en op vaardig onderhandelen. Het geeft een beter beeld van de dynamiek in netwerken dan bijvoorbeeld Sterke netwerken van Pieterjan van Delden (2009). Van Delden blijft naar mijn mening nogal procedureel en leunt vooral op het inrichten van nieuwe structuren. Wat nuttig kan zijn in situaties die streven naar een nieuwe organisatievorm, maar netwerken onderscheiden zich nu juist door hun fluïde en soms chaotische karakter.
Heel enthousiast ben ik over Tien kansen voor de energieke ambtenaar van Andringa e.a (2012). Zij gaan nadrukkelijk in op de creatieve en innovatieve houding die gewenst is in de omgang met enerzijds die fluïde natuur van netwerken en anderzijds de politieke complexiteit van regimebewakers, regels en politiek van de bureaucratische instituties van waaruit zij werken. De schrijvers leggen meer nadruk op het ontwikkelen van een passende houding, effectief gedrag en op leren leren (op tweede en derde orde leren). Hetzelfde geldt voor de artikelen van Sandra Schruijer die vanuit een psychologisch perspectief schrijft over samenwerken tussen organisaties. Haar psychodynamische perspectief legt onderstromen bloot zoals collusies, die productieve samenwerking ondermijnen. Aan de hand van een bouwcasus laat zij zien dat een echte dialoog veel tijd en ook veel geld kan besparen (enkel miljoenen), maar dat dat makkelijker gezegd is dan gedaan. Ook al zijn er op hoog niveau goedwillende verklaringen opgesteld en prachtige contracten ondertekend, aan tafel is de sfeer eerder één van onderling wantrouwen en rivaliteit. Deze inzichten uit de casus strekken verder dan de bouwsector en zijn goed generaliseerbaar naar ander domeinen zoals de uitbesteding van de ICT door de overheid aan private partijen.
Verder luisterde ik rond de jaarwisseling naar een Marrathoninterview (een podcast) met Femke Halsema (op 25 december 2019) en las ik aansluitend in één adem Pluche (2017) over haar periode in de Tweede kamer van 1998 tot 2011 met de de vraag wat leiderschap in de politiek zoal behelst. Van leiders wordt vaak gezegd dat ze intelligent zijn, een duidelijke missie (of visie hebben) en vaak ook een tikkeltje eigenwijs zijn en dat kan zeker ook gezegd worden van Halsema. Mooi is dat ze daarbij zowel op anderen alsook op zichzelf reflecteert.Het volgende boek dat op mijn lijstje staat is daarom Geluk.
Tot slot wil ik eindigen met een wellicht wat vreemde uitsmijter René Girard Het labyrint van het verlangen (1996) wat naast een opstel van Girard zelf een interes-sante analyse bevat van Piet Tijmes. Tijmes werkt de theorie van het mimetisch verlangen uit waarin de succesvolle ander zowel een begeerd model is (‘zo wil ik ook zijn’) alsook obstakel en rivaal tegelijkertijd. Op deze wijze komt Girard tot een conflicttheorie, die een uitweg of bevrediging zoekt in het zoeken naar een zondebok en rituelen om rampen te bezweren. De film Wag the dog (1997) geeft hiervan een prachtige illustratie en gaat over een Amerikaanse president die wordt beschuldigd van ongewenste intimiteiten met een minderjarig meisje. Voor wie meer van Girard wil weten: zie de collegereeks van Martine Berenpas Rene Girard over geweld, mimese en opoffering in Leiden.